Wilt gij met Mij de kinderen van de verlossing zijn? (Boodschap 5 juli 1967)

Door E.H. Luc Vanstraelen

katholiek-onderwijs_5

Mijn lieve Kleine Zielen,

Toen ik op een willekeurige bladzijde het eerste boekdeel van de Boodschap van de Barmhartige Liefde aan de Kleine Zielen opende, las ik als eerste zin uit de Boodschap van 5 juli 1967 het volgende:

Jezus: ‘Kleine Zielen, wilt gij met Mij de kinderen van de verlossing zijn?‘

Dit is een rechtstreekse vraag en ik voelde mij onmiddellijk aangesproken. Zonder het vervolg van deze boodschap te lezen waren mijn eerste gedachten: ‘Ja. Heer, ik wil heel zeker, vanuit de grond van mijn hart en met inzet van al mijn mogelijkheden, meewerken om de mensen rondom mij op een of andere manier te helpen beseffen en waarderen dat Gij ook voor hen Mens geworden zijt en dat Gij door uw heilig Kruis ook voor hen verlossing hebt gebracht. Gij hebt met uw Boodschap, mij en allen die in U geloven, een krachtig hulpmiddel gegeven om uw liefde en uw barmhartigheid beter te leren kennen en te waarderen, zowel in mijn eigen leven als in dat van de anderen. Dikwijls heb ik de indruk dat U de woorden die ik in uw Boodschap lees, speciaal voor mij hebt uitgesproken. Ik weet dat Gij verlangt dat iedere mens voldoende goede wil zal opbrengen om U te leren kennen en zijn leven af te stemmen op U. Ik zoek al lang naar wegen en middelen om het hart van mensen rondom mij, met uw Boodschap van Liefde te kunnen raken. Maar buiten de kring van Kleine Zielen, stuit ik meestal op onbegrip en onverschilligheid. Dit is zelfs het geval bij uw trouwe gelovigen. De meeste mensen die ik ken, zijn zelfs niet eens bereid om gewoon en vrijblijvend, enkele van uw Boodschappen te lezen; laat staan erover na te denken. Vele gedoopten zijn op dat gebied zoals het zaad, dat de zaaier uit de gelijkenis in uw Evangelie met kwistige hand uitstrooide. Een gedeelte viel naast de vruchtbare grond en ging omwille van allerlei redenen verloren. Een ander gedeelte viel in de goede grond. Het kwam uit, groeide op en bracht dertig, zestig, ja zelfs honderdvoudig vrucht voort. Ik ben ervan overtuigd dat zij, dankzij de verdiepende inzichten en de concrete beleving van uw Boodschap veel meer dan dertig- en zestigvoudig vrucht zullen dragen. Maar hoe kan het goede zaad van uw Boodschap wortel kunnen schieten als wij op zo vele plaatsen zelfs niet eens de kans krijgen om het te zaaien?‘

‘Kleine zielen, zegt Jezus, ‘wilt ge met Mij de kinderen van de verlossing zijn?‘

Wij staan dus niet alleen. Samen met Jezus kunnen wij kinderen van de verlossing zijn. Maar zoals gewoonlijk dwingt God de mens niet. Jezus vraagt of wij met zijn hulp als kinderen van de verlossing willen leven. Wij staan nooit alleen. Samen met Hem kunnen wij naar de mensen toegaan als zichtbare tekens van de verlossing. Een Kleine Ziel moet niet alleen de ontvangen verlossing uitstralen, maar ook verlossend overkomen bij al wie zij of hij ontmoet. ‘Kind van de verlossing’ betekent zowel zich inspannen en meewerken aan de opbouw van het Rijk Gods in deze wereld, als tegelijkertijd zichzelf als een verloste mens ervaren en deze bevrijdende ervaring overdragen op anderen. Kind zijn van de verlossing is weten dat God je zijn verlossing al geschonken heeft. Dit inzicht moet dan ook verlossend overkomen op anderen. Indachtig zijn woorden: ‘Vrienden noem Ik jullie, omdat Ik alles wat Ik van de Vader heb vernomen, aan jullie heb meegedeeld.‘ (Joh. 15,15) en ‘Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zo zend Ik jullie’ (Joh. 20,21), zegt Jezus verder in deze Boodschap:

Jezus: Zie, Ik vraag u wat mijn Vader Mij heeft gevraagd. Maar vrees niet. Ge zult Mij enkel dat geven wat uw arme menselijke natuur met de steun der genade Mij wil geven. En Ik zal uw gaven dankbaar aanvaarden. 

Wanneer God iets van je vraagt mag dan nooit een reden zijn om je angstig te voelen. Integendeel, je weet op voorhand dat Hij je zal bijstaan met een overvloed aan genade. En toch zijn wij nog al te dikwijls te kleingelovig en te berekenend. Vaak zelfs, zonder dat wij er erg in hebben, blijven wij in ons engagement (= onze verbintenis die wij aangaan, onze inzet met hart en ziel) allerhande zekerheden en veiligheden inbouwen. Hoe vaak horen wij niet zeggen: ‘Ik wil wel regelmatig bidden en mij inzetten voor de Heer; ik wil mijn Kleine-Ziel-zijn ten volle beleven maar ik heb ook nog zoveel andere dingen te doen. Ik wil de Boodschap van de barmhartige Liefde leren kennen; ik wil vanuit deze spiritualiteit mijn leven opbouwen tot een totale overgave aan de Heer, maar waar moet ik de tijd wel vinden om iedere dag of toch minstens enkele keren per week, wat in Zijn Evangelie en in de Boodschap te lezen en dat alles dan bijvoorbeeld nog een kwartiertje biddend tot mij te laten doordringen?‘ Het komt er vooral op aan een keuze te maken. Wij verschuilen ons al te vaak achter een te kort aan tijd. Maar wie heel eerlijk is weet in het diepste van zijn hart dat hier de uitdrukking ‘ik heb geen tijd’ dikwijls een fraaie en verdoezelende manier is om te zeggen: ‘Dat wil ik niet’. Voordat wij op zoek gaan naar excuses om ons tekort aan inzet te vergoelijken, moeten wij eens nagaan wat wij werkelijk belangrijk vinden in het leven. Want voor de echt belangrijke zaken vind je wél tijd. Is in de praktijk bijvoorbeeld de TV soms niet belangrijker dan de Boodschap of het gebed?

‘Kleine zielen, zegt Jezus, ‘wilt gij met Mij de kinderen van de verlossing zijn?

Wilt gij echt verlossend overkomen bij de anderen en mijn verlossing uitdragen?‘ Misschien heb jij ook ooit het volgende gedacht: “Wat gaan de mensen er wel van denken als ik hen vanuit- en met de Boodschap aanspreek? Wat gaan zij over mij denken als ik, wanneer dat bij een of andere ontmoeting ter sprake komt, hen over mijn geloofsovertuiging spreek en over mijn inzet en mijn streven naar een leven van echte Kleine Ziel? Wat gaan zij wel van mij denken als ik hen dan ook nog uitnodig om mee te komen bidden of te proberen wat tijd vrij te maken om in de Boodschap te lezen? Vrees niet, zegt Jezus. Je moet niet bang zijn om je belachelijk te maken of misschien ‘te veel hooi op je vork te nemen’. Ge zult Mij enkel dat geven wat uw arme menselijke natuur met de steun der genade Mij wil geven. Wij steunen al te vaak alleen maar op onze zwakke menselijke natuur en vergeten de genade die Jezus ons schenkt te benutten. Velen hebben nog al te dikwijls de neiging om alles heel alleen te doen. Maar alleen staan wij nergens. Jezus zegt in zijn Boodschap op 29 maart 1968 heel uitdrukkelijk:

Kind, geef de genade vrij spel in u en in de anderen. Wat is of wat niet is hoeft u niet te verontrusten. Waar het op aankomt is de volledige overgave aan Mijn wil.

Wij willen ons wel aan de Heer geven, maar nog niet helemaal. En Jezus begrijpt dat. De weg naar de Hemel is een weg doorheen volledige overgave, is niet altijd gemakkelijk. Maar het is wel de inspanning waard en wij staan nooit alleen. Wij ontvangen op ieder moment van ons leven de genade die wij op dat ogenblik nodig hebben.

Jezus: Geloof Mij, elke dag wordt een beetje menselijke natuur door de genade overwonnen. (Boodschap van 26 januari 1970)

Jezus: Mijn genade is daar om in zoveel dingen aan te vullen wat de menselijke natuur onoverkomelijk lijkt. (Boodschap van 1 juli 1966)

Jezus: Wie op Mij al zijn vertrouwen stelt, al zijn hoop, die is het gezegend kind van mijn Allerheiligste Hart. En Ik zal over hem de zachte dauw van mijn genade spreiden. (Boodschap van 9 september 1967)

Jezus spreekt tot ons woorden van eeuwig leven. Wij zelf beslissen door een vrije en persoonlijke keuze of wij ernaar willen luisteren of niet, en of wij Zijn woorden van invloed willen laten zijn in ons leven. De evangelist Marcus verhaalt hoe Jezus op een sabbat eens het woord nam in de synagoge in Nazareth. De eerste reactie van zijn gelovige stadsgenoten was positief. ‘Ze betuigden Hem allemaal hun bijval en verbaasden zich over de woorden van genade die uit zijn mond vloeiden…’. (Mc. 4,22) Maar wanneer Jezus verder doordringt tot de kern van het gelovige leven konden velen van diezelfde mensen die deze woorden van genade uit de mond van Jezus zelf gehoord hadden er niet toe komen hun eigen wil en inzichten los te laten. Zij durfden niet echt te geloven en hun leven aan de genade van God toevertrouwen. Op hen waren de volgende woorden van Jezus zeker van toepassing: ‘De woorden die Ik tot jullie gesproken heb, zijn geest: ze zijn leven, maar er zijn er onder jullie die niet geloven’. (Joh. 6,63-64a). Dit is heden ten dage nog altijd het geval bij veel goede gelovigen. Zij zijn bevreesd voor het onbekende. Zij willen steeds het waarom van hun handelen kennen. Dit houdt soms de totale gelovige overgave tegen.

Jezus zegt: (Boodschap van 9 september 1967): Is het nodig dat gij het waarom van de dingen kent? Alles komt op tijd, geloof Mij. Bid en wees vol overgave. 

Overgave betekent ook; engagement. De woorden van Jezus, zowel in het Evangelie als in zijn Boodschap zijn niet vrijblijvend. Zij bevatten een heel concrete en levenvullende opdracht. Op 9 maart 1974 lezen wij:

De kleine zielen moeten in het diepste van hun gemoed in de diepte werken om de naam Kleine Ziel te verdienen, die zij al te vaak maar op oppervlakkige wijze dragen.

Het is niet omdat iemand in de Boodschap leest en regelmatig een uurtje komt meebidden in een ‘Eilandje van Heiligheid’, dat hij daarom een echte Kleine Ziel is. Jezus zegt het zelf. Je moet de naam ‘Kleine Ziel‘ verdienen. Kleine Ziel zijn is niet hetzelfde als lid zijn van een of andere club of vereniging. Kleine Ziel zijn is een levenswijze, gesteund op een overtuiging die geworteld is in de Barmhartige Liefde van God zelf. Kleine Ziel ben je 24 uur op 24 uur. En dat moet je verdienen, zegt Jezus. Geen naamchristenen, maar echte, levende gelovigen.

Jezus: Weest uw God getrouw, weest trouw aan zijn geboden. Wee degene die het Heilig Evangelie betwist. Daar is de Waarheid. De verantwoordelijkheid is verschrikkelijk. Beperkt de ernstige gevolgen door de ijver waarmee ge mijn Woord verspreidt dat ge vindt in het Evangelie en dat u in herinnering gebracht wordt in de Boodschap van de Barmhartige Liefde.

Jezus heeft al gedurende zijn leven hier op aarde zijn leerlingen ervoor gewaarschuwd op hun hoede te zijn voor valse leraars en misleiders. Hij waarschuwt voor de wolven in schaapsvachten, spreekt over de huurlingen die in tegenstelling tot de goede Herder, de kudde in de steek laten wanneer het gevaar dreigt. Het lijkt wel een onontkoombare wet: waar het goede is duikt ook het kwade op. Of om het met de woorden vanuit een gelovige visie te zeggen: Waar God zijn maaltijd bereidt, probeert de duivel roet in het eten te gooien.

Sint Paulus spoort zijn gelovigen en ons allen aan om te volharden in het geloof en de ware leer te blijven volgen. In zijn tweede brief aan de Tessalonicenzen, hoofdstuk 2, spreekt hij over de vervolging en de verleiding tot afval van de christenen, voordat de eindtijd aanbreekt. Voor deze laatste en hevigste aanval zal de duivel zich bedienen van een menselijk werktuig. Paulus duidt hem aan met drie namen, nl. de mens van de wetteloosheid, de zoon van het verderf en de tegenstander (van God en Christus). In de christelijke apocalyptische traditie spreken wij van de anti-Christ. Deze is de tegenspeler van Jezus Christus, van wie hij de openbaring, de komst en wonderen nabootst om verwarring te stichten. Johannes schrijft:

“Wie is de leugenaar? Wie anders dan hij die loochent dat Jezus de Messias is? De antichrist is hij die de Vader en de Zoon verloochent. Wie de Zoon verloochent, heeft ook de Vader niet; wie de Zoon erkent, heeft ook de Vader.” (1Joh. 2,22-23). 

Hieraan herkent u de Geest van God: iedere geest die erkent dat Jezus Christus mens is geworden, komt van God; iedere geest die dit van Jezus loochent, komt niet van God. Het is de geest van de antichrist. U hebt gehoord dat hij zal komen, maar hij is al in de wereld, nu al. (1Joh. 4,2-3). 

Want veel bedriegers zijn naar de wereld uitgegaan; zij loochenen dat Jezus Christus mens is geworden. Dat is het kenmerk van de bedrieger en de antichrist. (2Joh. 1,7). 

Wij lezen verder in deze Boodschap.

Verkondig luid uw geloof en uw liefde, vooral wanneer de eeuwige waarheden in uw aanwezigheid betwist worden. Dwaas is hij die zwijgt hoewel hij de wet van God kent, wanneer dit stilzwijgen als een goedkeuring begrepen wordt door degenen die schijnbaar ongestraft die wet overtreden. De dag van de Heer zal aanbreken en iedereen zal loon naar werken krijgen. De goeden wacht het eeuwig leven. Maar wat de lafaards en de woordbrekers betreft, die hun eed van trouw aan Christus nog verloochenen nadat de oneindige Barmhartigheid alles zal in het werk gesteld hebben om hen in de schaapstal terug te voeren, over hen zal de goddelijke toorn losbarsten en in de volle macht van zijn steeds werkzame gerechtigheid zal deze toorn op hen neerkomen. 

Jezus spreekt hier duidelijke taal. Hij verwacht een volledige inzet, niet alleen met de mond maar ook doorheen daden van liefde en geloof. Laten wij bidden opdat wij iedere keer met een oprecht hart en met volle overtuiging ‘Ja, Heer’ kunnen antwoorden telkens als Jezus ons vraagt:

Kleine zielen, wilt gij met Mij de kinderen van de verlossing zijn?

Uit; Het Legioen Kleine Zielen, Tijdschrift van het Legioen Kleine Zielen van het Barmhartig Hart van Jezus, St. Niklaas, 35ste Jaargang Nr. 1, Maart 2007, blz. 18-23.