Door de zondeval is de mens, en met hem heel de schepping, zodanig ontaard en van God vervreemd, dat geen enkel menselijk pogen nog in staat is een einde te stellen aan deze uitzichtloze situatie. Zelfverlossing is dus volstrekt uitgesloten. Op aangrijpende manier wordt dit door de apostel Paulus beschreven in zijn brief aan de Romeinen. “Ik heb immers vastgesteld dat allen, Joden zowel als Grieken, zich in de macht der zonde bevinden… Zo wordt iedere mond gestopt en staat de gehele wereld schuldig voor God.” (Rom. 3. 9-19). Alleen door een vrij initiatief van de soevereine God kan de mens opnieuw met zijn Schepper worden verzoend. In zijn onbegrijpelijke liefdevolle barmhartigheid zond de Vader zijn eigen Zoon in de wereld als Verlosser. Veel meer dan een verkondiger van een verheven leer, een uitzonderlijke religieuze figuur of een verdediger van armen en verdrukten, is Christus de Verlosser d.w.z. Degene die de mens bevrijdt van zijn fundamentele zondigheid en deelachtig maakt aan het eigen leven van de Drieëne God. En dit verlossingswerk heeft Hij voltrokken door zijn Lijden, Dood en Verrijzenis. Dat niet de mens maar wel God zelf de bron is van het Heil, wordt ons door Sint Jan duidelijk gemaakt: “Hierin bestaat de liefde: niet wij hebben God liefgehad, maar Hij heeft ons liefgehad en zijn Zoon gezonden als zoenoffer voor onze zonden.” (1 Joh. 4,10)
Waarom een Eucharistisch Offer?
De verheerlijkte Christus ontsnapt aan onze zintuiglijke waarneming. Maar toch heeft Hij zijn heilswerk willen verbinden aan zichtbare tekens waardoor zijn Geest wordt meegedeeld. En zo heeft de Hogepriester hier op aarde een zichtbaar priesterschap gewild waardoor zijn enig Offer op alle plaatsen en in alle tijden kan worden tegenwoordig gesteld. In de H. Mis is het dus Jezus zelf die handelend optreedt: in Zijn naam verandert de priester brood en wijn in het Lichaam en Bloed van de Heer, in Zijn naam draagt Hij het Eucharistisch Offer op dat op onbloedige wijze het Kruisoffer tegenwoordig stelt. Indien, zoals gezegd, Christus de enige Verlosser is, indien zijn Kruisdood de verzoening van de zondige mensheid met God tot stand bracht, dan is het Eucharistisch Offer ook het enige raakpunt tussen hemel en aarde. Alle andere menselijke pogingen om God te raken hebben maar zin in zover ze, bewust of onbewust, aansluiten bij het H. Misoffer. In die zin is het Eucharistisch Offer dan ook het gebed bij uitstek, het centrum van heel ons gebedsleven.
Eucharistie en Kerk
‘Volgens de woorden van het Concilie is de Kerk geboren uit het doorboorde Hart van Gods Zoon: “Haar oorsprong en groei worden aangeduid door het teken van het bloed en het water, die vloeien uit de geopende zijde van de gekruisigde Jezus” (Lumen Gentium nr. 3). In iedere H. Mis viert de Kerk dus als het ware Haar geboorte: het kerkmysterie ontstaat immer opnieuw uit het geheim der Eucharistie, dat de bron is van het leven der Kerk. Zo innig is de band tussen de Heer en zijn geliefde Kerk, tussen het Hoofd en het Lichaam, dat de Kerk zichzelf mee-offert in de H. Mis. In zijn encycliek ‘Mysterium Fidei’ zegt Paus Paulus VI dat zo klaar: “De Kerk, wanneer zij in vereniging met Christus als opperpriester en als slachtoffer optreedt, draagt in haar totaliteit het Misoffer op en wordt in haar totaliteit daarin opgedragen.”
Buitengewoon heerlijk is deze waarheid. Al is Christus de enige Verlosser, toch worden alle leden der Kerk deelachtig gemaakt aan zijn leven en zending. Iedere gedoopte is in die zin een mede-verlosser, die de zending heeft het Eucharistisch Offer mede op te dragen. Heel de liturgische vernieuwing, na het concilie, heeft juist als voornaamste doel die troostende waarheid duidelijker te doen uitkomen. Om die deelname van het Volk Gods aan het Eucharistisch Offer te onderlijnen werd o.a. in de liturgie de volkstaal ingevoerd, wordt het volk Gods op bepaalde momenten uitgenodigd zijn instemming te betuigen met het gebed van de priester (acclamatie na de consecratie, ‘amen’ na het canongebed, gezamenlijk bidden van het Onze Vader, enz.).
Valse opvattingen en misbruiken
Het eerste document, door het Concilie goedgekeurd, was de Constitutie over de Liturgie waarin de Eucharistie een centrale plaats inneemt. Zoals het leven der Kerk gevoed wordt door de Eucharistie, zo vindt ook heel de conciliaire vernieuwing haar wortels in de liturgische vernieuwing. Maar juist daarom vormen de zo talrijke afdwalingen op dit gebied een zware bedreiging. Paus Paulus VI zei eens dat de walm van Satan de Kerk is binnengedrongen na het concilie. Is er inderdaad geen reden om een satanische werking te veronderstellen wanneer zelfs in het heiligste, in het Eucharistisch Offer, de belangstelling minder naar God dan naar de mens gaat? Een groot aantal feiten – ieder op zichzelf vrij onschuldig – wijst duidelijk op die langzame maar fatale afglijding. Waarom is het woord «Misoffer» bijna volledig vervangen door ‘Eucharistieviering’? Een offer wordt alleen aan God gebracht, terwijl een ‘viering’ niet noodzakelijk op een sacrale handeling duidt. Men spreekt haast niet meer over de ‘priester, die de H. Mis opdraagt’, maar over een ‘voorganger (of: voorzitter) in de Eucharistieviering’ en deze formulering suggereert dat de priester in naam van het volk de ‘viering’ leidt. Dat hij in naam van Christus het kruisoffer tegenwoordig stelt, wordt in het vage gelaten. Men legt in die mate de nadruk op het maaltijdkarakter van de H. Mis, dat het offerkarakter op het achterplan verschuift.
Men belicht zodanig het algemeen priesterschap der leken, dat het ambtelijk priesterschap van bijkomstig belang schijnt: niet door zijn priesterwijding, maar door het volk zou de priester dan aangesteld worden. De deelname van het volk Gods aan het Offer komt zo sterk op het voorplan, dat het gehoorzaam en nederig aanvaarden van liturgische voorschriften aangezien wordt als uiting van gebrek aan ‘creativiteit’: niettegenstaande de duidelijke en herhaalde waarschuwingen van het hoogste kerkelijk gezag, worden steeds in de liturgie teksten gebruikt die niet goedgekeurd zijn. Zo wordt de band met de Moederkerk verbroken. Vaak zijn de teksten van de onwettige canons zo verminkt, dat er geen sprake meer is van een geldige H. Mis. Op sommige plaatsen is het nu haast een gewoonte geworden dat men alle teksten van een huwelijksmis of uitvaartmis, met inbegrip van de canon, zelf samenstelt. Niet alleen worden de voorschriften der Kerk volledig genegeerd, maar zeer vaak komt hierbij over de Eucharistie een opvatting naar voren die volledig afwijkt van wat de Heer heeft bedoeld, toen Hij zei: “Doet dit tot mijn gedachtenis”.
De grote en fundamentele vergissing die men hierbij begaat, is deze; men verliest uit het oog dat de Eucharistie in de eerste plaats is, niet een vrucht van menselijke creativiteit, maar het Offer van de Heer, tegenwoordig gesteld onder de gedaanten van brood en wijn, door bemiddeling van het priesterschap, in verbondenheid met de hiërarchische Kerk. Bij dit subliem gebeuren mogen wij ons aansluiten, wij mogen het be-amen. Maar het is een echt satanische verdwazing te menen dat wijzelf de Eucharistie ‘maken’.
Wij snijden ons af van de bron van ons gebedsleven en, van heel ons bestaan als christen, indien wij weigeren als ‘kleine zielen’ de kostbare schat van de Eucharistie te aanvaarden zoals ze is, uit de handen van de Heer en van zijn Kerk.
Persoonlijk gebed en Eucharistie
In het conciliedocument over de Liturgie wordt duidelijk gezegd (nr. 12 en 13) dat ook buiten de liturgie gebedsoefeningen mogelijk en wenselijk zijn. Zowel gemeenschappelijk als individueel moeten de gelovigen tot gebedsmomenten komen. Persoonlijke meditatie en kruisweg zijn nog steeds aan te bevelen. In zijn Apostolische Exhortatie van 2 februari 1974 heeft de Paus de blijvende waarde onderlijnd van de rozenkrans en van het angelusgebed. En in een tijd waar het geloof in de eucharistische aanwezigheid sterk is verflauwd, is de aanbidding van de Heer in zijn liefdesacrament [uitstelling van het Allerheiligst Sacrament in de monstrans] van bijzondere betekenis. En de ervaring toont aan dat ook onze jeugd nog kan knielen voor het tabernakel, om zo bij de Heer te zijn. Maar al deze gebedsvormen ontlenen hun waarde en zin aan het Eucharistisch Offer van de Heer met zijn Kerk. Zo wordt heel ons bestaan doordrongen van de Geest: “Want wij weten niet eens hoe wij behoren te bidden, maar de Geest zelf pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen”. (Rom. 8,26)
Pastoor M. Magnus
Uit; Het Legioen Kleine Zielen, Tijdschrift van het Legioen Kleine Zielen van het Barmhartig Hart van Jezus, Uitgever Dhr. A. Terryn, Sint-Niklaas, Derde Jaargang, Nr. 3, September 1975, blz. 10-15.
Dat is het geschenk en onze roeping!