Op (zondag 23 november 2008), de laatste zondag van het kerkelijk jaar, vieren we het feest van Christus Koning. We weten dat in de Evangeliën Jezus de titel van koning afwijst, als dat begrepen wordt in aardse zin, in de geest van ‘de heersers van de volkeren’ (cf. Mt.20,25). Maar toen Christus tijdens Zijn passie voor Pilatus stond, eiste Hij een ander soort koningschap op. Pilatus vroeg Hem openlijk: ‘Zijt Gij koning?’ En Jezus antwoordde daarop: ‘Ja, koning ben Ik’. Vlak daarvoor had Jezus verklaard: ‘Mijn koningschap is niet van deze wereld’ (cf. Joh.18,36-37).
Het koningschap van Christus is de openbaring en de realisatie van het koningschap van God de Vader, die alles beschikt in liefde en gerechtigheid. De Vader belastte de Zoon met de zending de mensen het eeuwige leven te geven, in Zijn liefde voor hen tot het uiterste, tot in het hoogste offer aan het kruis. Tegelijkertijd gaf de Vader Hem de macht hen te oordelen, vanaf het moment dat Hij ‘mensenkind’ werd, in alles aan ons gelijk (cf. Joh. 5,21-22, 26-27).
Het Evangelie van vandaag brengt uitdrukkelijk dat universele koningschap van Christus als Rechter naar voren, met de indrukwekkende parabel over het laatste oordeel, dat Matteüs ons vertelt vlak voor zijn passieverhaal (zie Mat.25,31-46). De beeldspraak is simpel, de taal eenvoudig en duidelijk voor het volk, maar de boodschap is uiterst belangrijk. Het is de waarheid over onze uiteindelijke bestemming en het stelt de criteria vast, aan de hand waarvan wij geoordeeld zullen worden. ‘Ik had honger en gij hebt Mij te eten gegeven. Ik had dorst en gij hebt Mij te drinken gegeven, Ik was vreemdeling en gij hebt Mij opgenomen’ enz. (Mat.25,35).
Wie kent deze evangeliepassage niet? Het is een deel van onze beschaving geworden. Het heeft de geschiedenis getekend van de volkeren van christelijke cultuur, hun hiërarchie van waarden, hun instellingen, hun vele sociale en liefdadigheidsinstellingen. Inderdaad, het koningschap van God is niet van deze wereld, maar het brengt al het goede tot vervulling, dank zij God, dat er is onder de mensen, in de geschiedenis. Indien wij onze liefde voor de evennaaste in praktijk kunnen brengen, volgens deze boodschap van het Evangelie, dan maken wij ruimte voor de heerschappij van God, en dan zal Zijn Koninkrijk vanzelf in ons midden tot stand komen. Als daarentegen ieder van ons alleen maar aan zijn eigen belangen denkt, dan kan het niet anders of de wereld zal ten onder gaan.
Beste vrienden, het Koninkrijk van God is geen kwestie van eerbetuigingen, plichtplegingen en andere uiterlijke verschijnselen, maar, zoals Sint-Paulus schrijft, het is ‘gerechtigheid, vrede en vreugde door de Heilige Geest’ (Rom.14,17). De Heer draagt zorg voor ons eigen bestwil, d.w.z. dat iedereen het leven zal ontvangen en dat heel speciaal de ‘minsten’ van Zijn kinderen toegelaten zullen worden tot het feest, dat Hij bereid heeft voor allen. Daarom ook heeft Hij geen behoefte aan de schijnheiligen die wel zeggen: ‘Heer, Heer’, maar die Zijn geboden verwaarlozen (cf. Mat.7,21).
God zal in Zijn eeuwig Koninkrijk diegenen toelaten die elke dag weer opnieuw zich ingespannen hebben om Zijn woorden in praktijk te brengen. Dat is dan ook de reden waarom de Maagd Maria, de nederigste van alle schepselen, in Gods ogen de grootste is en dat zij mag zitten als Koningin aan de rechterzijde van Koning Christus. Wij willen ons met kinderlijk vertrouwen telkens weer toevertrouwen aan haar hemelse voorspraak, zodat wij onze christelijke opdracht in deze wereld kunnen vervullen.
Angelustoespraak van Paus Benedictus XVI op zondag 23 november 2008
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.